Het is alweer zo’n negen jaar geleden. De schelpen op het pad kraakten onder onze schoenen. Indrukwekkende bomen bogen zich melancholisch twee aan twee over ons heen, terwijl wij in de richting van het kapelletje schuifelden. In de verte stonden rijen stenen op de heuvels, benauwend symmetrisch naast elkaar. We keken elkaar ietwat geamuseerd aan, maar verkeerden alweer gauw in een staat van opgedwongen rouw. De mensen om ons heen mompelden zachtjes en drongen voor om het pand binnen te treden. Wij lieten hen kalmpjes voor en namen plaats in het zaaltje waar van zichzelf al een bepaalde droefheid hing.
De spreker stelde vragen en vertaalde de antwoorden naar een warrig, maar keurige speech over onze overleden ‘geliefde’. Op het bankje voor mij perste een dame een traan uit haar ooghoek en even later nog één uit haar andere oog. Haar mascara liet vlekkerige sporen achter die ze met haar mouw vervormde in grijze strepen. Achter ons staarde de menigte de spreker als makke schapen aan; U zegt A wij zeggen B.
Het was zover. De kist werd geroutineerd op de schouders gezet en statig naar buiten gedragen. Wij volgden en probeerden ons te verplaatsen in de situatie. “Waarom was hij overleden? Waarom?!” Mijn vriendin zonderde zich van ons af, ze had behoefte aan wat ruimte voor zichzelf. Ondanks het vage gevoel van rouw kon ik af en toe een lach niet onderdrukken. Ik struikelde over een hoeksteen en lag bijna op m’n muil. Ook haalde ik per ongeluk een tampon uit mijn jaszak in plaats van een opgerold zakdoekje. Toch hervond ik een sereen en ernstig gevoel en staarde ik naar de kist die geleidelijk in de aarde verdween. Één voor één strooiden we wat zand in het gat, de één luid schreiend en de ander geruisloos…
“Oké jongens, het is goed hoor! Bedankt hè,” riep de voormalige spreker. Ietwat onhandig werd de kist weer omhoog getakeld, wat duidelijk een ongewone handeling was. Schokkerig zagen we de deksel weer boven de aarde uitkomen. De cameraploeg rolde zijn snoeren op, plaatste deksels op de lenzen en verborg zijn apparatuur zorgvuldig. Uit het kapelletje hoorden we het orgel overgaan van een zalverige melodie naar een kermiswijs, eindigend met het welbekende “tuu tududutuu…tu tu!”